Geschiedenis
Het kasteel van Chojnik werd oorspronkelijk in 1292 opgericht in opdracht van hertog Bolko I de Strikte op de plaats van een voormalig jachthuis, gebouwd door zijn vader Bolesław II de Kale. Het fort was bedoeld om de grenzen van Bolko’s hertogdom Jawór te beschermen tegen de dreigende Wenceslaus II van Bohemen. Bolko’s kleinzoon Bolko II de Kleine, de laatste onafhankelijke Piast hertog, heeft het kasteel gereconstrueerd vanaf 1355.
Nadat Bolko II kinderloos in 1368 was gestorven, verkocht zijn weduwe Agnes von Habsburg het kasteel aan een van de hovelingen, de ridder Gotsche Schoff. Gotsche II Schoff moderniseerde en breide het kasteel in 1393 uit. In hetzelfde jaar schonk hij de gotische kapel, die in 1403 werd voltooid. De kapel gewijd aan Sint Catharina en Sint George kenmerkte kunstige schilderijen bewaard gebleven tot de Tweede Wereldoorlog. Het kasteel overleefde de volgende eeuwen zonder schade. Het doorstond de aanvallen van de Hussieten in 1426 en door koning Matthias Corvinus van Hongarije, die na zijn campagne van 1469 vele kastelen in Śląsk vernietigde. In 1529 breidde Ulrich I von Schaffgotsch het gebouw uit met twee voorhoven, depots en een schandpaal, en aan het eind van de 16e eeuwse werden Renaissance wijzigingen uitgevoerd.
Tijdens de Dertigjarige Oorlog, ondersteunde Hans Ulrich von Schaffgotsch, Heer van Kynast – hoewel een protestant – na de 1620 Slag om de Witte Berg, keizer Ferdinand II en diende als een generaal in het keizerlijke leger onder Albrecht von Wallenstein. Na Wallenstein’s vervolging en vermoording in 1634 werd Schaffgotsch als zijn volger gearresteerd, beschuldigd van hoogverraad en een jaar later geëxecuteerd. Ferdinand II nam zijn eigendom in beslag en liet het Kynast kasteel door zijn troepen bezetten, die zich verzette tegen de aanvallen van de Zweedse strijdkrachten. Ferdinand III voegde nieuwe bastions toe aan het kasteel in 1648 en gaf het ten slotte terug aan Christoph Leopold von Schaffgotsch, Hans Ulrich’s zoon, in 1650. Nog tijdens het leven van deze laatste, in 1675, brandde het kasteel dat nooit veroverd is volledig af nadat het geraakt werd door de bliksem en werd niet gereconstrueerd.
De getroffen familie verhuisde naar beneden in het dal naar het oude paleis van Warmbrunn (vandaag Cieplice Śląskie-Zdrój) en het verwoeste kasteel werd al in het begin van de 18e eeuw een toeristische attractie. Het werd bezocht door de Pruisische Koninklijke familie en dichters als Heinrich von Kleist en Johann Wolfgang von Goethe en Theodor Körner, die de ruïne vereeuwigd in een van zijn gedichten en het bekend maakte in heel Duitsland. In 1822 voegde de Schaffgotschs een taverne en toevluchtsoord toe aan het kasteel en drie jaar later herbouwde men toren. In de jaren 1920 werden de oude legenden gereanimeerd door Waldemar Müller-Erhardt, en in de volgende jaren werden deze volkstoneelstukken daar uitgevoerd.
De ruïnes bleven tot in 1945 in eigendom van de Schaffgotsch dynastie de familie werd daarna verdreven. In 1964 herstelde de Poolse staat de ruïnes en herbouwde de berghut.
Kunigunde’s legende
De ruïnes van Chojnik zijn verbonden aan de mythe van Kunigunde, een kasteelheer’s dochter en aanbeden door vele ridders. Omdat ze niet van plan was tot het aangaan van een huwelijk beloofde ze die onverschrokken man aan te nemen die een omloop langs de muren van het kasteel zou voltooien op een paardenrug, wetende dat op de steile hellingen paard en ruiter in de afgrond moeten vallen. Velen probeerden en stierven tot een trotse edelman langs kwam, die een beroep deed op Kunigunde ogen. Hoewel ze verklaarde de voorwaarde te verlaten en meteen met hem te trouwen, stond de ridder stond erop om het risico te nemen en hij slaagde erin. In plaats van het aanvaarden van haar voorstel schold hij haar voor haar wreedheid uit en vertrok. Kunigunde echter, diep vernederd, sprong toen zelf in de afgrond.
Website: Zamek Chojnik Po Polsku
Meer informatie:
Huis van Schaffgotsh Duits
Castle Chojnik English
Vertaling: Polenforum.nl